Overgewicht
Bijvoorbeeld Diabetis
Overgewicht
Bijvoorbeeld Diabetis
Ouderdomsverschijnselen
Bijvoorbeeld ochtendstijfheid en/of startstijhfeid, coördinatie vermindering
Revalidatie na operatie of andere veterinaire behandeling
Hieronder worden verschillend aandoeningen besproken waarbij veterinaire behandeling vaak geïndiceerd is, waarna vaak fysiotherapeutische revalidatie volgt. Letsel voorste kruisband Een hond heeft twee kruisbanden; een voorste en een achterste kruisband. Omdat de hond gehoekt staat met zijn achterpoot heeft de voorste kruisband een belangrijke functie in de stabiliteit van het kniegewricht. De voorste kruisband kan, bijvoorbeeld bij trauma, geheel scheuren (volledige ruptuur) of gedeeltelijk inscheuren (partiële ruptuur). Ook kan een voorste kruisband verrekt of opgerekt worden door een trauma. Bij acute voorste kruisbandletsels ontstaat er door een ontstekingsreactie zwelling en warmte. De hond heeft pijn en zal kreupel gaan lopen met de aangedane achterpoot. De dierenarts kan de knie testen middels een schuiflade-test. Bij een positieve schuiflade-test kan het scheenbeen ten opzichte van het dijbeen verder naar voren worden geschoven dan normaal. In combinatie met het verhaal van de eigenaar en eventuele röntgenfoto’s kan er een goede diagnose gesteld worden. Bij een totale ruptuur van de voorste kruisband zal in overleg met de orthopedisch specialist gekeken worden welke operatie het beste past bij de hond. Dit is afhankelijk van de stand van het gewicht, de leeftijd, de grootte, het ras en het gebruiksdoel van de hond. Er zijn een aantal verschillende operatietechnieken, waarbij de TTA en de TPLO de meest bekende zijn. Bij de TTA wordt de aanhechting van de kniepees op het scheenbeen met behulp van een speciale plaat naar voren geplaatst. Hierdoor kan de kniepees helpen de krachten op te vangen. Bij de TPLO wordt het plateau van het scheenbeen naar voren gekanteld waardoor het dijbeen minder neiging heeft om naar achteren te schuiven. Hierdoor wordt de kracht op de voorste kruisband verminderd. Bij een partiële ruptuur is een operatie lang niet altijd noodzakelijk en kan middels gerichte spierversterkende oefeningen en mobiliserende oefeningen getracht worden om de kniefunctie te optimaliseren. Meniscusproblemen De menisci liggen als twee halve maanvormige kraakbeenachtige schijfjes in het kniegewricht. De functie van de menisci is het optimaliseren van het contact tussen het dijbeen en het scheenbeen. Daarnaast zorgen de menisci voor een optimalisatie van de stabiliteit van het gewricht en vangen zij de rotatiekrachten in het gewricht op. Bij een geforceerde draaibeweging in de knie kan een meniscus scheuren. Meniscusproblemen leiden vaak tot instabiliteit in het gewricht en dat kan weer op den duur artroseklachten en forse pijnklachten veroorzaken. Bij scheuren in de menisci is een operatie eigenlijk altijd noodzakelijk. Bij voorste kruisbandproblematiek komt er meer druk te staan op de menisci, waardoor er een grotere kans is om meniscusproblemen te ontwikkelen. Vandaar dat bij voorste kruisbandproblematiek ook altijd gekeken wordt naar de menisci. Patellaluxatie De knieschijf (patella) ligt bij de gezonde knie stevig opgesloten in het peesweefsel en in de groeve van het dijbeen. De knieschijf zit middels een binnenste en een buitenste knieschijfbandje verbonden aan het dijbeen. De pees waar de knieschijf in ligt, hecht aan op het scheenbeen. Een knieschijf kan uit zijn groeve raken: een luxatie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen twee vormen: de acute vorm en een permanente vorm.Bij een acute vorm schiet de knieschijf uit zijn groeve, vaak veroorzaakt door een verkeerde beweging. Hierbij scheuren of beschadigen de knieschijfbandjes waardoor de knieschijf niet meer goed in zijn groeve wordt gehouden. Dit kan een zeer pijnlijke gebeurtenis zijn voor de hond. Bij de chronische vorm zijn de knieschijfbandjes uitgerekt en schiet de knieschijf regelmatig uit zijn groeve. De hond heeft hier minder pijn aan dan bij de acute vorm, maar kan even niet meer lopen omdat de knieschijf “eraf schiet”. Door zijn looppatroon aan te passen en bijvoorbeeld even zijn knie te strekken, schiet de knieschijf weer in zijn groeve en kan de hond weer verder lopen. Dit kan dus een zeer wisselend beeld geven bij de hond. De hond kan kortdurend kreupel zijn, of kan kortdurend “raar” lopen om vervolgens weer gewoon zijn wandeling af te maken. Als dit regelmatig gebeurt, dan zal er een slijtageproces plaatsvinden waardoor de klachten verergeren en er (artrose klachten) artroseklachten kunnen ontstaan. Er zijn bij de chronische vorm van patellaluxatie vier gradaties te onderscheiden: Graad 1Bij een gestrekte knie is de knieschijf door de dierenarts manueel te luxeren. Bij het buigen van de knie schiet de knieschijf vanzelf weer op de plaats. Graad 2De knieschijf luxeert met regelmaat, voor kortere of langere periode. Door het strekken van de knie, kunnen sommige honden de knieschijf weer terugzetten. Bij deze gradatie kunnen kraakbeendeformiteiten, artrose en afvlakking van de groeve ontstaan. Graad 3De knieschijf is permanent geluxeerd. Wanneer de knieschijf met de hand weer in de groeve wordt geplaatst, dan schiet deze er vanzelf weer uit. De groeve is ondiep of zelfs afgevlakt. Graad 4De knieschijf is permanent geluxeerd en de kniepeesreflex is afwezig. De groeve is afgevlakt of schuin aflopend. Honden lopen afwijkend met de aangedane poot, of tillen de poot op tijdens het lopen. Bij gradatie 1 en 2 kunnen spierversterkende en stabiliserende oefeningen met de hond de klachten verminderen. Bij gradatie 3 en 4 is een operatie noodzakelijk om het probleem te kunnen verhelpen. Bij een operatie kunnen er verschillende methodes gebruikt worden. De aanhechting van de pees van de knieschijf kan verplaats worden, de knieschijf kan beter passend gemaakt worden ten aanzien van de groeve of de groeve kan uitgediept of aangepast worden. Het doel van deze technieken, of de combinaties ervan, is om de knieschijf weer in de groeve van het dijbeen te houden daardoor waardoor hij tijdens het bewegen in het midden van de knie blijft zitten. Bij gediagnosticeerde knieklachten van uw hond of wanneer uw hond na een operatie moet revalideren, kunt u in overleg met uw dierenarts een dierenfysiotherapeut consulteren.
(Sub)acute letsels aan spieren, pezen, banden en/of gewrichten
Een gewricht waar regelmatig (sub)acute letsels optreden is de knie. Hieronder vind je informatie over de anatomie van de knie en worden de meest voorkomende blessures aan de knie beschreven zoals voorste kruisbandproblematiek, de patellaluxatie en meniscusproblemen. De knie Knieproblemen komen, net als bij mensen, ook bij de hond zeer regelmatig voor. Dit kan komen door een blessure, aangeboren afwijkingen of de stand van de knie. Bij de hond is de stand van de knie, afhankelijk van het ras, meer of minder gehoekt. Het kniegewricht is gemaakt om te kunnen buigen en strekken, maar is niet gemaakt om te kunnen draaien. Anatomie De knie is een complex gewricht, samengesteld uit botten, banden (ligamenten), kapsel en menisci. De benige delen, de botten, van de knie bestaan uit het dijbeen (femur), het scheenbeen (tibia) samen met het kuitbeen (fibula) en de knieschijf (patella). Deze botstukken samen vormen het kniegewricht. Functioneel gezien zou het kniegewricht verdeeld kunnen worden in twee delen: het gewricht tussen het dijbeen en het scheenbeen en het gewicht tussen het dijbeen en de knieschijf. Het eerstgenoemde gewricht wordt ondersteund middels een binnenband (mediale collateraal) en een buitenband (laterale collateraal). De kruisbanden voorkomen dat het dijbeen en het scheenbeen naar voren of naar achteren kunnen afschuiven. De twee halvemaanvormige menisci (bestaande uit een binnen- en buitenmeniscus) |zorgen ervoor dat de ronde uiteinden van het dijbeen goed aansluiten op het vlakke plateau van het scheenbeen. De knieschijf ligt in de pees van de bovenbeenspier (m. Quadriceps), een belangrijke kniestrekker, en zorgt voor een efficiëntere krachtsoverdracht van deze spier. De knieschijf ligt in een soort groeve in het dijbeen. Letsel voorste kruisband Een hond heeft twee kruisbanden; een voorste en een achterste kruisband. Omdat de hond gehoekt staat met zijn achterpoot heeft de voorste kruisband een belangrijke functie in de stabiliteit van het kniegewricht. De voorste kruisband kan, bijvoorbeeld bij trauma, geheel scheuren (volledige ruptuur) of gedeeltelijk inscheuren (partiële ruptuur). Ook kan een voorste kruisband verrekt of opgerekt worden door een trauma. Bij acute voorste kruisbandletsels ontstaat er door een ontstekingsreactie zwelling en warmte. De hond heeft pijn en zal kreupel gaan lopen met de aangedane achterpoot. De dierenarts kan de knie testen middels een schuiflade-test. Bij een positieve schuiflade-test kan het scheenbeen ten opzichte van het dijbeen verder naar voren worden geschoven dan normaal. In combinatie met het verhaal van de eigenaar en eventuele röntgenfoto’s kan er een goede diagnose gesteld worden. Bij een totale ruptuur van de voorste kruisband zal in overleg met de orthopedisch specialist gekeken worden welke operatie het beste past bij de hond. Dit is afhankelijk van de stand van het gewicht, de leeftijd, de grootte, het ras en het gebruiksdoel van de hond. Er zijn een aantal verschillende operatietechnieken, waarbij de TTA en de TPLO de meest bekende zijn. Bij de TTA wordt de aanhechting van de kniepees op het scheenbeen met behulp van een speciale plaat naar voren geplaatst. Hierdoor kan de kniepees helpen de krachten op te vangen. Bij de TPLO wordt het plateau van het scheenbeen naar voren gekanteld waardoor het dijbeen minder neiging heeft om naar achteren te schuiven. Hierdoor wordt de kracht op de voorste kruisband verminderd. Bij een partiële ruptuur is een operatie lang niet altijd noodzakelijk en kan middels gerichte spierversterkende oefeningen en mobiliserende oefeningen getracht worden om de kniefunctie te optimaliseren. Meniscusproblemen De menisci liggen als twee halve maanvormige kraakbeenachtige schijfjes in het kniegewricht. De functie van de menisci is het optimaliseren van het contact tussen het dijbeen en het scheenbeen. Daarnaast zorgen de menisci voor een optimalisatie van de stabiliteit van het gewricht en vangen zij de rotatiekrachten in het gewricht op. Bij een geforceerde draaibeweging in de knie kan een meniscus scheuren. Meniscusproblemen leiden vaak tot instabiliteit in het gewricht en dat kan weer op den duur artroseklachten en forse pijnklachten veroorzaken. Bij scheuren in de menisci is een operatie eigenlijk altijd noodzakelijk. Bij voorste kruisbandproblematiek komt er meer druk te staan op de menisci, waardoor er een grotere kans is om meniscusproblemen te ontwikkelen. Vandaar dat bij voorste kruisbandproblematiek ook altijd gekeken wordt naar de menisci. Patellaluxatie De knieschijf (patella) ligt bij de gezonde knie stevig opgesloten in het peesweefsel en in de groeve van het dijbeen. De knieschijf zit middels een binnenste en een buitenste knieschijfbandje verbonden aan het dijbeen. De pees waar de knieschijf in ligt, hecht aan op het scheenbeen. Een knieschijf kan uit zijn groeve raken: een luxatie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen twee vormen: de acute vorm en een permanente vorm.Bij een acute vorm schiet de knieschijf uit zijn groeve, vaak veroorzaakt door een verkeerde beweging. Hierbij scheuren of beschadigen de knieschijfbandjes waardoor de knieschijf niet meer goed in zijn groeve wordt gehouden. Dit kan een zeer pijnlijke gebeurtenis zijn voor de hond. Bij de chronische vorm zijn de knieschijfbandjes uitgerekt en schiet de knieschijf regelmatig uit zijn groeve. De hond heeft hier minder pijn aan dan bij de acute vorm, maar kan even niet meer lopen omdat de knieschijf “eraf schiet”. Door zijn looppatroon aan te passen en bijvoorbeeld even zijn knie te strekken, schiet de knieschijf weer in zijn groeve en kan de hond weer verder lopen. Dit kan dus een zeer wisselend beeld geven bij de hond. De hond kan kortdurend kreupel zijn, of kan kortdurend “raar” lopen om vervolgens weer gewoon zijn wandeling af te maken. Als dit regelmatig gebeurt, dan zal er een slijtageproces plaatsvinden waardoor de klachten verergeren en er (artrose klachten) artroseklachten kunnen ontstaan. Er zijn bij de chronische vorm van patellaluxatie vier gradaties te onderscheiden: Graad 1Bij een gestrekte knie is de knieschijf door de dierenarts manueel te luxeren. Bij het buigen van de knie schiet de knieschijf vanzelf weer op de plaats. Graad 2De knieschijf luxeert met regelmaat, voor kortere of langere periode. Door het strekken van de knie, kunnen sommige honden de knieschijf weer terugzetten. Bij deze gradatie kunnen kraakbeendeformiteiten, artrose en afvlakking van de groeve ontstaan. Graad 3De knieschijf is permanent geluxeerd. Wanneer de knieschijf met de hand weer in de groeve wordt geplaatst, dan schiet deze er vanzelf weer uit. De groeve is ondiep of zelfs afgevlakt. Graad 4De knieschijf is permanent geluxeerd en de kniepeesreflex is afwezig. De groeve is afgevlakt of schuin aflopend. Honden lopen afwijkend met de aangedane poot, of tillen de poot op tijdens het lopen. Bij gradatie 1 en 2 kunnen spierversterkende en stabiliserende oefeningen met de hond de klachten verminderen. Bij gradatie 3 en 4 is een operatie noodzakelijk om het probleem te kunnen verhelpen. Bij een operatie kunnen er verschillende methodes gebruikt worden. De aanhechting van de pees van de knieschijf kan verplaats worden, de knieschijf kan beter passend gemaakt worden ten aanzien van de groeve of de groeve kan uitgediept of aangepast worden. Het doel van deze technieken, of de combinaties ervan, is om de knieschijf weer in de groeve van het dijbeen te houden daardoor waardoor hij tijdens het bewegen in het midden van de knie blijft zitten. De knie is een complex gewricht waarbij een hoop mis kan gaan. In dit artikel zijn lang niet alle knieklachten besproken. Een aantal rassen is gevoeliger voor bepaalde knieklachten. Dit heeft te maken met de stand van het dijbeen ten opzichte van het scheenbeen, de grootte en het gewicht van de hond. Ook het gebruiksdoel van de hond kan invloed hebben op het ontwikkelen van knieklachten. Bij gediagnosticeerde knieklachten van uw hond of wanneer uw hond na een operatie moet revalideren, kunt u in overleg met uw dierenarts een dierenfysiotherapeut consulteren. De schouder Klachten aan de schouder komen vooral voor bij de grotere hond. Bij kleinere honden worden schouderklachten vaak veroorzaakt door OCD, een aandoening van het gewrichtskraakbeen. Anatomie De schouder is, net als het heupgewricht, een kogelgewricht. Een kogelgewricht bestaat uit een kop, ofwel kogel, en een kom. De kop wordt gevormd aan de bovenzijde van het opperarmbeen (humerus). De kom wordt gevormd aan de onderzijde van het schouderblad (scapula). Doordat het schoudergewricht een kogelgewricht is, heeft het veel bewegingsmogelijkheid. Echter, gaat dit ten koste van de stabiliteit van het gewricht. Het schouderblad is een relatief vlak botstuk wat tegen de ribben aan ligt en wordt door middel van spieren op zijn plek gehouden. Een hond heeft geen sleutelbeen, zoals mensen dat wel hebben. Een hond heeft wel vaak een overblijfsel van kraakbeen in een van de grote halsspieren zitten. Dit kan als sleutelbeentje beschouwd worden, maar staat niet in contact met het schoudergewricht en heeft daar dus ook geen functie in stabiliteit of fixatie, zoals bij mensen wel het geval is. Het opperarmbeen is een stevig, sterk botstuk wat schuin naar achteren en naar beneden georiënteerd staat. Aan de onderkant van het opperarmbeen wordt het ellebooggewricht gevormd. Aan de voorzijde van het schoudergewricht ligt de bicepspees, de pees van de gelijknamige spier, de m. biceps. Dit is een dikke stevige pees die de stabiliteit van het schoudergewricht aan de voorzijde bewaard. Dit doet hij samen met de spieren m. infraspinatus en m. supraspinatus. Deze spieren liggen aan de buitenkant op het schouderblad en lopen aan de buitenzijde en de voorzijde van het schoudergewricht. De binnenzijde van het schoudergewricht wordt ondersteund door de vier borstspieren en de m. subscapularis, welke zich aan de binnenzijde van het schouderblad bevindt. Het schouderblad zelf wordt door spieren tegen de romp gedrukt. Deze spieren zorgen voor het bewegen van het schouderblad over de romp en voor de fixatie tegen de ribben. Deze spieren, onder andere de m. trapezius, de m. rhomboideus, m. serratus ventralis reiken met hun aanhechtingen ver in de halswervelkolom (zelfs tot aan de schedel!) en in de borstwervelkolom en lendenwervelkolom (zelfs via de grote bindweefselplaat op de rug tot aan het bekken!). Uit de anatomie van de schouder blijkt al dat het een complex gewricht is: er is veel mobiliteit mogelijk, daarnaast moet de stabiliteit ook gewaarborgd worden. Door de ophanging van het schouderblad via de spieren lopen verbindingen door van schedel tot aan het bekken. Bicepspees-problematiek Bicepspeesklachten zijn best veel voorkomende klachten, vaak als gevolg van overbelasting of trauma. Een bicepspees kan scheuren, vaak gedeeltelijk (partiële ruptuur) of er kan een tenosynovitis ontstaan. Dit is een ontsteking in de pees en/of in de peesschede. De oorzaak van bicepspeesklachten kunnen een direct gevolg zijn van trauma, bijvoorbeeld door een val of een verkeerde beweging. Echter ligt de echte oorzaak vaak elders in het lichaam, waardoor er een overbelasting in het schoudergewricht ontstaat. Zoals blijkt uit de anatomie wordt het schouderblad opgehangen door musculaire verbindingen aan de gehele wervelkolom, waardoor blokkades of andere problematiek in de wervelkolom uiteindelijk klachten kunnen geven in het schoudergewricht. Omdat er veel druk komt te staan op de voorzijde van het gewricht, en dus op de bicepspees, komen daar veelvuldig overbelastingstraumas voor. Deze klachten uitten zich meestal in kreupelheid, vaak als een opstartkreupelheid in combinatie met een belastingskreupelheid. Na een rustperiode treedt er meestal verbetering op, maar bij het verhogen van de belasting komen de klachten toch weer opzetten. Het herstel van peesweefsel is vaak langdurig. Het behandelen van bicepspeesklachten zal het beste resultaat geven bij een totale aanpak: aanpassing in bewegingsbelasting, gewichtsverlies (indien noodzakelijk), medicamenteuze ondersteuning en fysiotherapeutische interventie. Luxatie van de schouder Zoals in de anatomie al beschreven is, heeft het schoudergewricht een grote bewegelijkheid. Hert nadeel hiervan is dat de stabiliteit van het gewricht daardoor minder is. Deze stabiliteit wordt door de omliggende spieren gecreëerd. De m. biceps zorgt voor de voorwaartse stabiliteit, de m. supraspinatus en m. infraspinatis zorgen voor de stabiliteit aan de buitenzijde. Daarnaast wordt het schoudergewricht nog omgeven door een gewrichtkapsel en banden welke ook bij kunnen dragen in stabiliteit en stevigheid van het gewricht. Toch kan het voorkomen bij trauma dat er een luxatie plaatsvind, oftewel een ontwrichting. Bij mensen komt dit ook voor; een schouder uit de kom. Een luxatie kan bij elke hond voorkomen, van elke leeftijd, elk ras, elke grootte. Wanneer een hond een schouderluxatie heeft lopen ze erg kreupel en willen ze de aangedane poot niet belasten. De hond zal de poot gebogen houden en vaak ook gedraaid naar binnen of naar buiten. Naast een lichamelijk onderzoek wordt vaak een röntgenfoto gemaakt voor bevestiging van de diagnose. In eerste instantie wordt geprobeerd het gewricht weer terug in positie te brengen van buiten af, vaak wel met narcose. Bij een narcose is er meer ontspanning in de spieren en is de kans van slagen groter. Na een luxatie wordt er meestal een spalk aangebracht zodat de spieren, pezen en het kapsel kunnen herstellen. Daarna is revalidatie en het versterken van de spieren noodzakelijk. Een langzame opbouw is dan wel van belang en ongecontroleerde bewegingen moeten worden voorkomen.
Schouderklachten en Elleboogdysplasie
De schouder Klachten aan de schouder komen vooral voor bij de grotere hond. Bij kleinere honden worden schouderklachten vaak veroorzaakt door OCD, een aandoening van het gewrichtskraakbeen. Anatomie De schouder is, net als het heupgewricht, een kogelgewricht. Een kogelgewricht bestaat uit een kop, ofwel kogel, en een kom. De kop wordt gevormd aan de bovenzijde van het opperarmbeen (humerus). De kom wordt gevormd aan de onderzijde van het schouderblad (scapula). Doordat het schoudergewricht een kogelgewricht is, heeft het veel bewegingsmogelijkheid. Echter, gaat dit ten koste van de stabiliteit van het gewricht. Het schouderblad is een relatief vlak botstuk wat tegen de ribben aan ligt en wordt door middel van spieren op zijn plek gehouden. Een hond heeft geen sleutelbeen, zoals mensen dat wel hebben. Een hond heeft wel vaak een overblijfsel van kraakbeen in een van de grote halsspieren zitten. Dit kan als sleutelbeentje beschouwd worden, maar staat niet in contact met het schoudergewricht en heeft daar dus ook geen functie in stabiliteit of fixatie, zoals bij mensen wel het geval is. Het opperarmbeen is een stevig, sterk botstuk wat schuin naar achteren en naar beneden georiënteerd staat. Aan de onderkant van het opperarmbeen wordt het ellebooggewricht gevormd. Aan de voorzijde van het schoudergewricht ligt de bicepspees, de pees van de gelijknamige spier, de m. biceps. Dit is een dikke stevige pees die de stabiliteit van het schoudergewricht aan de voorzijde bewaard. Dit doet hij samen met de spieren m. infraspinatus en m. supraspinatus. Deze spieren liggen aan de buitenkant op het schouderblad en lopen aan de buitenzijde en de voorzijde van het schoudergewricht. De binnenzijde van het schoudergewricht wordt ondersteund door de vier borstspieren en de m. subscapularis, welke zich aan de binnenzijde van het schouderblad bevindt. Het schouderblad zelf wordt door spieren tegen de romp gedrukt. Deze spieren zorgen voor het bewegen van het schouderblad over de romp en voor de fixatie tegen de ribben. Deze spieren, onder andere de m. trapezius, de m. rhomboideus, m. serratus ventralis reiken met hun aanhechtingen ver in de halswervelkolom (zelfs tot aan de schedel!) en in de borstwervelkolom en lendenwervelkolom (zelfs via de grote bindweefselplaat op de rug tot aan het bekken!). Uit de anatomie van de schouder blijkt al dat het een complex gewricht is: er is veel mobiliteit mogelijk, daarnaast moet de stabiliteit ook gewaarborgd worden. Door de ophanging van het schouderblad via de spieren lopen verbindingen door van schedel tot aan het bekken. Bicepspees-problematiek Bicepspeesklachten zijn best veel voorkomende klachten, vaak als gevolg van overbelasting of trauma. Een bicepspees kan scheuren, vaak gedeeltelijk (partiële ruptuur) of er kan een tenosynovitis ontstaan. Dit is een ontsteking in de pees en/of in de peesschede. De oorzaak van bicepspeesklachten kunnen een direct gevolg zijn van trauma, bijvoorbeeld door een val of een verkeerde beweging. Echter ligt de echte oorzaak vaak elders in het lichaam, waardoor er een overbelasting in het schoudergewricht ontstaat. Zoals blijkt uit de anatomie wordt het schouderblad opgehangen door musculaire verbindingen aan de gehele wervelkolom, waardoor blokkades of andere problematiek in de wervelkolom uiteindelijk klachten kunnen geven in het schoudergewricht. Omdat er veel druk komt te staan op de voorzijde van het gewricht, en dus op de bicepspees, komen daar veelvuldig overbelastingstraumas voor. Deze klachten uitten zich meestal in kreupelheid, vaak als een opstartkreupelheid in combinatie met een belastingskreupelheid. Na een rustperiode treedt er meestal verbetering op, maar bij het verhogen van de belasting komen de klachten toch weer opzetten. Het herstel van peesweefsel is vaak langdurig. Het behandelen van bicepspeesklachten zal het beste resultaat geven bij een totale aanpak: aanpassing in bewegingsbelasting, gewichtsverlies (indien noodzakelijk), medicamenteuze ondersteuning en fysiotherapeutische interventie. Luxatie van de schouder Zoals in de anatomie al beschreven is, heeft het schoudergewricht een grote bewegelijkheid. Hert nadeel hiervan is dat de stabiliteit van het gewricht daardoor minder is. Deze stabiliteit wordt door de omliggende spieren gecreëerd. De m. biceps zorgt voor de voorwaartse stabiliteit, de m. supraspinatus en m. infraspinatis zorgen voor de stabiliteit aan de buitenzijde. Daarnaast wordt het schoudergewricht nog omgeven door een gewrichtkapsel en banden welke ook bij kunnen dragen in stabiliteit en stevigheid van het gewricht. Toch kan het voorkomen bij trauma dat er een luxatie plaatsvind, oftewel een ontwrichting. Bij mensen komt dit ook voor; een schouder uit de kom. Een luxatie kan bij elke hond voorkomen, van elke leeftijd, elk ras, elke grootte. Wanneer een hond een schouderluxatie heeft lopen ze erg kreupel en willen ze de aangedane poot niet belasten. De hond zal de poot gebogen houden en vaak ook gedraaid naar binnen of naar buiten. Naast een lichamelijk onderzoek wordt vaak een röntgenfoto gemaakt voor bevestiging van de diagnose. In eerste instantie wordt geprobeerd het gewricht weer terug in positie te brengen van buiten af, vaak wel met narcose. Bij een narcose is er meer ontspanning in de spieren en is de kans van slagen groter. Na een luxatie wordt er meestal een spalk aangebracht zodat de spieren, pezen en het kapsel kunnen herstellen. Daarna is revalidatie en het versterken van de spieren noodzakelijk. Een langzame opbouw is dan wel van belang en ongecontroleerde bewegingen moeten worden voorkomen. Er zijn nog meerdere aandoeningen van de schouder bij de hond die hier niet beschreven zijn. Zoals ook wel blijkt is de schouder een complex gewricht waarbij grote bewegelijkheid en de zo belangrijke stabiliteit twee kritieke punten zijn. Daarnaast reikt het bereik van de schouder door het gehele lijf middels zijn ophanging door middel van spieren van schedel tot bekken. Een kreupelheid hoeft niet altijd duidelijk zichtbaar te zijn en de oorzaak kan elders in het lichaam zijn dan waar het tot uiting komt. Raadpleeg daarom ook bij licht afwijkende gangpatronen of afwijkend gedrag uw dierenarts of dierenfysiotherapeut. Zij kunnen u uitleg en advies geven over de schouderklachten en kunnen eventuele oefeningen meegeven. De elleboog Kreupelheid van de voorpoot wordt in de meeste gevallen veroorzaakt door een probleem in de elleboog. In dit artikel zal ingegaan worden op de anatomie van de elleboog, enkele veelvoorkomende elleboogaandoeningen en de revalidatie hiervan. Anatomie Het ellebooggewricht (articulatio cubiti) is samengesteld uit 3 botten, namelijk: het opperarmbeen(humerus), het spaakbeen (radius) en de ellepijp (ulna). Het is een scharniergewricht. Dat wil zeggen dat het in twee richtingen kan bewegen, namelijk buigen (flecteren) en strekken (extenderen). Dit is anders dan bij de mens. Mensen kunnen de elleboog ook nog naar binnen draaien (proneren) en naar buiten draaien (supineren). Leg deonderarm maar eens met de handpalm omhoog op tafel en de hand vervolgens met de handpalm naar beneden op tafel zonder de elleboog van tafel af te halen; deze beweging is de pronatie. Bij honden is het ellebooggewricht in een pronatiestand gefixeerd. Hierdoor is het bewegingspatroon iets eenvoudiger dan bij de mens en is het gewricht voornamelijk in staat om te buigen en te strekken. (MILLER’S ANATOMY of the DOG ISBN: 978-143770812-7 Copyright © 2013, 1993, 1979, 1964 by Saunders, an imprint of Elsevier Inc.) De biceps is niet alleen een belangrijke spier voor het schoudergewricht, maar ook voor de elleboog. Bij mensen is de biceps diespier welke door Popeye zo goed getraind werd. Bij de hond is hij minder makkelijk te onderscheiden. Hij loopt van het uiteinde van het schouderblad (scapula) naar zowel de radius als de ulna en overspant dus niet alleen het schoudergewricht, maar ook het ellebooggewricht. Zijn functie is in de eerste plaats strekken van het schoudergewricht, maar daarnaast speelt hij een belangrijke rol bij de buiging van het ellebooggewricht. De belangrijkste strekker van het ellebooggewricht is de triceps. De triceps bestaat anders dan zijn naam doet vermoeden,uit 4 spieren. De gehele spiergroep loopt aan de achterzijde van de humerus en hecht aan op het bovenste gedeelte van de ulna. Dit botpunt wordt het olecranon genoemd.Het is het puntige gedeelte aan de achterzijde van de elleboog en het is bij de hond goed te voelen. Voor de stabiliteit van het gewricht heeft de elleboog zowel aan de binnen (mediale)- als buiten (laterale)-zijde banden lopen.Deze worden collateraalligamenten genoemd. Bij een hond die rustig op zijn poten staat, is de hoek van het ellebooggewricht ongeveer 120°. Elleboogdysplasie Elleboogdysplasie is een van de meest voorkomende oorzaken van kreupelheid in de voorpoot. Dysplasie staat voor een afwijkende vorm. De LPC, LPA, OCD en incongruentie van het gewricht zijn vormen van elleboogdysplasie. De symptomen van ED zijn wisselende kreupelheid, verkorting van de pas en het naar buiten plaatsen (abduceren) van de aangetaste poot. Door middel van functietesten kan een pijnreactie worden opgewekt. De waarschijnlijkheidsdiagnose kan door een dierenarts aan de hand van een anamnese (vraaggesprek), inspectie, palpatie (bevoelen), bewegingsonderzoek en specifieke testen worden gesteld. Met een röntgenologisch onderzoek of CT scan kan de diagnose worden bevestigd. LPA en LPC De losse processus anconeus (LPA) en de losse processus coronoideus (LPC) worden gekenmerkt door een geheel of gedeeltelijke loslaten van een processus (dit staat voor botpunt) van de ulna. Door groeistoornissen van het kraakbeen of een trauma kan het gebeuren dat de processus anconeus (achterzijde van het gewricht) of de processus coronoideus (voorzijde van het gewricht) afbreekt. Het losse stukje bot in het gewricht zorgt voor pijn en kan uiteindelijk leiden tot kraakbeenschade in het gewricht. Dit heeft weer een vervroegde artrose tot gevolg. LPA en LPC komt vooral voor bij jonge honden (5 tot 9 maanden) van de grote en zeer grote rassen. Erfelijkheid, overbelasting/trauma, snelle groei en overvoeding spelen een rol bij het ontstaan. De behandeling bestaat uit chirurgisch ingrijpen. Het losse stukje bot kan uit het gewricht worden verwijderd of de LPA kan met een trekschroef aan de ulna worden bevestigd. Na de operatie wordt een drukverband aangelegd voor 3 dagen. OCD OCD is een afkorting voor osteochrondosis dissecans. ‘Osteo’ staat voor bot, ‘chondro’ betekent kraakbeen en dissecans kan worden vertaald als splitsing of splijting. Het is dus een aandoening van het kraakbeen. OCD ontstaat door een verstoorde verkalking van het kraakbeen op de uiteinden van de botten in het gewricht tijdens de groei van de hond. Bij jonge honden van grote rassen groeien de botten snel. Bij een verstoorde verkalking van het kraakbeen zal dit kraakbeen te dik blijven. Het te dikke kraakbeen kan scheurtjes vertonen en er zal een flap los gaan liggen. Het kraakbeen zelf geneest slecht omdat het geen bloedvaten en zenuwen bevat. OCD komt niet alleen voor in de elleboog, maar wordt ook aangetroffen in de schouder, de hak en in de knie. Losse stukjes kraakbeen (gewrichtsmuizen) veroorzaken irritatie van het gewricht. Het gewricht kan hierdoor warm worden en er kan zwelling ontstaan. Bij bewegingsonderzoek kunnen er crepitaties voelbaar zijn, dit is een soort krakend gevoel. OCD komt vooral voor bij jonge honden (5 tot 9 maanden) van de grotere rassen, zoals herders, retrievers en rottweilers. Snelle groei evenals overgewicht geven een verhoogde kans op het optreden van de aandoening. De behandeling van een acuut geval van OCD bij een zeer jonge pup kan conservatief zijn. Dit wil zeggen dat er geen operatie nodig is en dat door middel van rust, gecombineerd met gedoseerde beweging aan de lijn de pup in binnen 2 tot 3 maanden volledig kan herstellen. Bij een los fragment zal dit operatief verwijderd moeten worden. Incongruentie Bij incongruentie van de elleboog is de vorm van het gewricht niet goed. Dit kan veroorzaakt worden door een beschadiging van de groeischrijven van de radius of ulna. Hierdoor groeien de twee botstukken niet gelijkwaardig, met een ongelijk gewrichtsvlak als gevolg. Deze vorm van ED komt het minst vaak voor. Bij een ernstige incongruentie zal operatief een stuk uit de ulna verwijderd worden. Er zijn nog meer aandoeningen van de elleboog bij de hond die niet in dit artikel beschreven zijn, zoals het scheuren van de collateraalbanden, mediale compartimentsyndroom en luxaties (uit de kom schieten). Deze aandoeningen komen beduidend minder voor. Fysiotherapie bij elleboogdysplasie Een dierenfysiotherapeut kan helpen bij de begeleiding van de hond tijdens de revalidatie. Na een operatie bij ED mag de hond meestal de eerste 3 weken alleen zeer kort en aan de lijn uitgelaten worden. Na deze 3 weken kan de beweging aan de lijn worden opgevoerd. De dierenfysiotherapeut kan adviseren bij het opvoeren in de duur en intensiteit van het bewegen. Daarnaast bestaan er pijndempende technieken die ervoor zorgen dat de hond zo min mogelijk pijn heeft. Na een periode van immobilisatie en verminderd bewegen kunnen er contracturen ontstaan. Een contractuur is de benaming voor een relatieve verkorting van een spier, pees en/of gewrichtskapsel. Spieren, pezen en kapsels worden gevormd door elastisch bindweefsel. Wanneer dit weefsel onvoldoende bewogen wordt, verkort dit weefsel en ontstaat er een bewegingsbeperking. De dierenfysiotherapeut kan er met zachte mobiliserende technieken voor zorgen dat de mobiliteit van de elleboog normaliseert en zo optimaal mogelijk blijf (zien onderstaande afbeelding). Er zal in de praktijk en ook voor thuis oefentherapie worden ingezet gedurende de revalidatie. De keuze voor bepaalde oefeningen is geheel afhankelijk van het doel dat beoogd wordt. Na een operatie kan het bewegingsgevoel (proprioceptie) verminderen. Op onderstaande foto is een oefening te zien waarbij met name de proprioceptie (bewegingsgevoel) en actieve stabiliteit getraind worden. Door de instabiele ondergrond worden de spieren die verantwoordelijk zijn voor de stabiliteit continu aangesproken. Het is belangrijk om het doel van de oefening voor ogen te houden om zo gericht mogelijk aan het herstel van de hond te werken. Hierna kunnen oefeningen volgen die zich meer richten op kracht, beweeglijkheid en het uithoudingsvermogen. Ook aquatraining kan bij de revalidatie een optie zijn. Tijdens een behandeling zal er altijd ook aandacht zijn voor mogelijk compensatoire klachten. Zeker wanneer de hond al langer klachten heeft, is de kans op compensatie en klachten ten gevolge hiervan groot. Ook deze klachten worden mee behandeld. Een kreupelheid is niet altijd duidelijk zichtbaar, zeker wanneer de hond aan beide voorpoten kreupel is. Ook is de oorzaak soms moeilijk te achterhalen. Raadpleeg daarom ook bij licht afwijkende gangpatronen of afwijkend gedrag uw dierenarts of maak een afspraak bij de dierenfysiotherapeut.